Het staat bekend als 'het oudste beroep van de wereld'. En het Bossche stadsbestuur heeft er in 1989 nog steeds moeite mee. Ook in vroege eeuwen heeft de gemeente met de prostitutie te maken gehad. In 1830-1839 herbergde 's-Hertogenbosch veel militairen. De Belgen waren in 1830 in opstand gekomen en pas in 1839 kon dit met een Eindverdrag worden geregeld. De stad verkeerde in die negen jaar in een voortdurend staat van beleg. Door het verblijf van zovele militairen en het verminderde politietoezicht, hadden de bordelen zich over de gehele stad verspreid. Toen de vrede met België getekend was en de situatie weer 'normaal' was, kwamen de protesten. De bewoners van de Korte Putstraat dienden een klacht in over een bordeel in hun straat. Er werd 's nachts gevochten en er was veel lawaai van beschonken lieden. Sluiting van het bordeel werd geëist.
De Bossche burgemeester, mr. A.G. Verheyen, stelde zelf een rapport op waarin hij erkende dat de prostitutie een noodzakelijk kwaad was, dat echter door goed politietoezicht in de hand gehouden moest worden. Hij stelde de gemeente raad voor om een verbod uit te vaardigen om huizen van prostitutie ('publieke huizen, stille huizen, rendezvous huizen, bogaarden, tapperijen of welke benaming dan ook') in de stad te houden. Alleen in de Lange Tolbrugstraat zou dat mogen. Alle Bossche bordelen kregen een maand de tijd om te verhuizen. De gemeenteraad ging daarmee accoord 'in het voetspoor van de meeste en best beschaafde steden zowel binnen als buiten het rijk'.
Twee bordeelhouders schreven een verzoekschrift aan het stadsbestuur om uitzondering te mogen zijn. Albertina Lach ('tapster') verklaarde dat over haar in de Lange Putstraat nooit klachten waren geweest. Bovendien kon zij in de Lange Tolbrugstraat geen geschikt lokaal vinden. Die huizen werden namelijk door de 'zeer gemeenen stand' bezocht, terwijl haar cliëntèle uit de 'meerdere stand' afkomstig was. Hendrick Rijckers ('tapper en houder van een huis van plezier, wonende op de Kanaaldijk') wilde ook niet naar de Lange Tolbrugstraat, 'waar doorgaans altoos twist en onaangenaamheden tussen burgers en militairen voorviel'. Als alle bordelen nu daar geconcentreerd zouden worden, zou dat zeker erger worden. Hij wilde zijn beroep uit blijven oefenen, niet in de Lange Tolbrugstraat; er moest immers toch één huis zijn, apart van de andere, dat bestemd was voor vreemdelingen, officieren van het garnizoen en voor particulieren van hogere stand in 's-Hertogenbosch. Beide verzoeken werden afgewezen.
De Bossche bordelen kwamen in de Lange Tolbrugstraat en in 1844 nam de gemeenteraad een 'Regelement op de publieke huizen en publieke vrouwen' aan. Er kon nu een beter politietoezicht worden uitgeoefend terwijl het reglement ook diende om geslachtsziekten te voorkomen en verspreiding tegen te gaan. De publieke vrouwen moesten zich ieder jaar bij de politie melden en iedere week naar een dokter gaan voor onderzoek. De bordeelhouder had bovendien een speciale vergunning nodig.
Overigens; in het Reglement was ook een tippelverbod opgenomen: de vrouwen mochten hun klanten niet op straat werven. |